Kapel en kluizenaars 1596-1856
Vaesrade kreeg in 1857 een hulpkerk en werd toen rectoraat, behorende tot de parochie, van Nuth. Voor die tijd had dit dorp geen eigen kerk. Wel had Martin Snijders er in 1596 een kapel gesticht, die aldaar werd opgericht op de plek waar nu de parochiekerk van Vaesrade staat.
De hulpkerk van Vaesrade |
Vaesrade kreeg in 1857 een hulpkerk en werd toen rectoraat, behorende tot de parochie, van Nuth. Voor die tijd had dit dorp geen eigen kerk. Wel had Martin Snijders er in 1596 een kapel gesticht, die aldaar werd opgericht op de plek waar nu de parochiekerk van Vaesrade staat.
interieur van de Rectoraatskerk |
Bij deze kapel hebben van 1714 tot 1856 kluizenaars gewoond. De kapel werd vóór 1674 verwoest en ofschoon de kapel reeds gedeeltelijk hersteld werd door de inwoners, zou de volledige restauratie een taak worden van de eerste kluizenaar.
In het jaar 1714 kreeg Wilhelm Thielen een stuk land van het kapittel van Sint Servaas naast de kapel. Daarvoor moest hij eerst nog de verlangde stukken overleggen van zijn parochie en van de schepenbank van zijn woonplaats. In de daarop volgende kapittelvergadering van 1 februari 1714 worden van de eerste tertiarus Wilhelm Thielen de overgelegde bescheiden van de schepenbank van Homborgh en van de pastoor van Sippenaken onderzocht. Hij mag zich naast de kapel vestigen in een door hem zelf te bouwen kluis onder voorwaarde dat hij de kapel zal herstellen en zo mogelijk de jeugd van Vaesrade leert lezen en schrijven. De eremiet Thielen werd daarnaast nog door de deken van Valkenburg –Godfried van der Leijen, tevens pastoor van Nuth- omtrent zijn deugd en bekwaamheid onderzocht en op 5 februari 1714 kreeg hij van de Bisschop van Roermond verlof om zich te Vaesrade als eremiet te vestigen.
De eremiet Thielen of een van zijn opvolgers beleefde een minder aangenaam avontuur in een café te Hommert omstreeks 1730.
Hiervoor werd een zekere Giel Roesboom voor het gerecht geroepen ten einde hiervan getuigenis af te leggen, volgens de “informatie” door de schepenbank van Vaesrade genomen op 4 juni 173x (het laatste cijfer was in het geraadpleegde stuk niet leesbaar).
De eremiet was op de eerste juni van dat jaar binnen gekomen ten huize van de weduwe Lenaerdt Ritsen te Hommert. Giel Roesboom was reeds in de herberg om een pot bier te drinken, toen ook de eremiet binnenkwam en vroeg om met Jan Schettiens te snuiven.
Er ontstond tussen de eremiet en Schettiens een woordenwisseling over een geldbedrag, dat aan de kapel verloren was, en over het inslaan van een ruit. Het dispuut draaide tenslotte uit op een hevige ruzie, waarbij Jan Schettiens de kluizenaar met een vuist tegen het hoofd sloeg, ”waernaer sy sijn gesepareert”.
Nadat o.a. Jean Nutten omstreeks 1746 en daarna Hendrik Wanten tot 1760 de hermitage te Vaesrade bewoond hadden, dienden begin juli 1760 Joannes Smitz en Nicolaas Lambert, “beyde jonckmans, sijnde linnewevers van hun ambacht”, een verzoekschrift in bij het kapittel van sint Servaes te Maastricht.
Volgens hun verzoekschriften hadden zij de intentie, daartoe geroepen door een bijzondere roeping van God, om de wereld te verlaten en de anachoretenstaat aan te nemen. Zij hadden zich reeds in verbinding gesteld met de heer van Eijll, de reijproost van Vaesrade, die hun verwezen had naar de justitie van Vaesrade voor onderzoek van hun testimonia van goed gedrag. Bij hun verzoek legden zij een attest van de pastoor van Nuth en de schout van Vaesrade over. Ootmoedig vroegen zij om de kluis te mogen gaan bewonen, die door het vertrek van de eremiet Hendrik Wanten verlaten lag. Zij zouden nooit ophouden tot de Almachtige te bidden tot alle heil en voorspoed van de eerwaarde en edele heren van het kapittel.
Op het request werd door het kapittel gunstig beschikt. Zij verkregen de kluis onder dezelfde voorwaarden als hun voorganger Hendrik Wanten. Een en ander volgens kanttekening d.d. 7 juli 1760 door het kapittel geplaatst op hun voormeld verzoekschrift.
Van deze twee cenobieten heeft Nicolaas Lambert gedurende acht jaar in de kluis gewoond. Hij stierf te Vaesrade op 6 mei 1768. Hij is de eerste kluizenaar geweest die met toestemming van J. W. Habets, pastoor te Nuth, en met verlof van J. R. Ruyters, deken, begraven werd in de kapel te Vaesrade op 18 mei 1768.
Toen in 1928 de kapel werd afgebroken in verband met de nieuw te bouwen kerk ter plaatse, vond men onder de vloer van de kapel de overblijfselen van broeder Nicolaas Lambert. Eveneens kwamen de overblijfselen van een tweede persoon te voorschijn, die begraven lag aan de buitenzijde van de kapel. Door toedoen van rector Op 't Rooth zijn de overblijfselen van beide personen in december 1928 begraven op het kerkhof te Vaesrade.
De volgende twee kluizenaars waren Michaël Lieskens en Jacques Lamberts. De metgezel van Lieskens, de kluizenaar Jacques Lamberts, werd geboren te Leuven en hij overleed te Vaesrade in de ouderdom van 78 jaren op 12 mei 1804. Volgens de overlijdensakte was bij de aangifte tegenwoordig Michaël Lieskens. Na de dood van zijn vriend Lamberts nam Lieskens een ander jeugdig metgezel bij zich in de kluis, de eremiet Jean Nijsten.
Ook broeder Michaël Lieskens bereikte een hoge ouderdom en overleed op 72-jarige leeftijd te Vaesrade op 25 november 1819. Getuige bij de overlijdensakte was zijn metgezel Jean Nijsten, eremiet, 30 jaren oud.
De pastorie omstreeks 1920 |
De kapel van Vaesrade uit 1596 |
Het verblijf van de kluizenaars te Vaesrade nam een einde, toen dit dorp in 1855 werd verheven tot rectoraat met een residerende rector. De kluis werd afgebroken door de eerste rector, de zeereerw. heer Crousen, in 1857.
Hij bouwde op die plek de tegenwoordige pastorie. Broeder Hellerfort heeft nog tot aan zijn dood te Vaesrade gewoond in een huisje in de buurt van de afgebroken kluis. Hij stierf in 1867, 85 jaren oud.
Elk spoor, dat herinnert aan de kluizenaars, is te Vaesrade verdwenen door de afbraak van de kluis in 1857 en door sloping van de kapel - sinds 1857 ingericht als sacristie van de hulpkerk - in het jaar 1928.
© NuthvanToen / Hub Ritzen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten