NUTH IN DE ROMEINSE TIJD


 


NUTH IN DE ROMEINSE TIJD

 In de inleiding is even gewag gemaakt van het 7e eeuwfeest van Nuth in 1962.   

Men zal daarvoor wellicht als uitgangspunt nemen het jaartal 1262:  “de eerste diplomatische melding van Nuth, wanneer Adam van Nutta, ridder, als scheidsrechter optreedt in een geschil, over het landgoed Laar bij Wijnandsrade”,  aldus volgens de historicus Jos Habets,  in zijn aantekeningen over “De Voormalige Heerlijkheid  Nuth”, d.d. 19 maart 1880.

De bronnen der ongeschreven geschiedenis gaan evenwel veel verder terug: deze reiken zeker tot in de tijd van de Romeinen.

Hoe vaak hebben wij niet met jeugdig “enthousiasme” de aanwijsstok gevolgd langs de lange rij jaartallen op het schoolbord en daarbij in monotone dreun gezongen: “55 jaar vóór Christus, de Romeinen komen in ons land” ; met dat jaartal werd de lange reeks geopend, die ons van Julius Caesar langs Ambiorix en Claudius Civilis voerde naar Clovis en de verdere Frankische, Merovingse en Karolingse vorsten, waarbij ook 'n grote, 'n kale, 'n stoute en 'n vijfde Karel niet vergeten mochten worden en daarna belandden wij al hakkelend buiten onze landstreek en raakten wij verward in het onbekende gezelschap van de vermoorde of oorlogvoerende graven van Holland en de gevierde zeehelden Tromp,  de Witt,  Evertsen en de Ruijter. Tenslotte met een omweg langs de aanbeden held Napoleon Bonaparte haalden wij moeilijk en afgemat de eindgetallen bij de vorsten van ons Oranjehuis.

Dat was pas geschiedenis!  Maar in elk geval is ons daarvan bijgebleven, dat de Romeinen destijds zeker gekomen zijn en het is ook zeker dat ze Nuth aangedaan hebben en daar lange tijd verbleven hebben. De bewijzen zijn nog voorhanden.

Julius Caesar  op veldtocht door Hunnecum en Kathagen ?

Toen Caesar met zijn legioenen omstreeks 55 vóór Christus onze streken binnen viel, veroverde ,hij het hele gebied aan deze kant van de Rijn. Hij heeft dit beschreven of laten beschrijven in zijn boek: “De bello Gallico” .

Julius Caesar



Het is aan de hand daarvan, dat een geschiedschrijver ongeveer 25 jaar geleden (Gerard Krekelberg -1934) meende te kunnen nagaan uit Duitse historieboeken, dat Caesar bij Hunnecum in Nuth eenmaal zijn tenten heeft opgeslagen op doortocht naar de Rijn. Volgens de oudste historische mededelingen, aldus deze geschiedschrijver, zou Caesar een grote veldslag geleverd hebben in het land van Heerlen, tegen de Usipeten en de Tenteren.


Volgens Napoleon III vond deze veldslag plaats op de plek waar ten tijde der Romeinen de Maas en de Rijn samenvloeien, terwijl August von Goler het slachtveld zoekt bij Mayenfeld in de buurt van Koblenz. De Duitse geschriften zeggen dat het gros van Caesars  krijgslieden lag in de cirkel Heerlen-Brunssum-Nuth-Hunnecum.



Ten oosten van Hunnecum, aan weerszijde van de tegenwoordige Valkenburgerweg  lag eens, tussen twee kleine zijstroompjes van de Geleenbeek, een sterk geprononceerde hoogte met enkele woudresten. Die hoogte lag ongeveer 40mtr.  boven het dal van de Geleenbeek.  Dáár moet eens Caesars legerkamp hebben gelegen. Hij vond hier een geschikte legerplaats met een zijlengte van ongeveer 700 meter, groot genoeg voor 60.000 man.  Op beide flanken was de legerplaats beschermd door de steile wand van het dal der genoemde beekinsnijdingen, terwijl het front van het kamp gedekt was door het voormalige zeer moerassige dal van de Geleenbeek. Te Kathagen over de beek lag een brug ter breedte van zes meter, waarover de straat voerde door Vaesrade, in een ravijn van de steile dalwand naar de hoogte van Hommert.  Dit over de  terreinbeschrijving.

Artikel Gerard Krekelberg Limburgs Dagblad 1934

Nu komt de historicus Krekelberg zelf aan het woord:

“…verbinden wij aan deze terreinbeschrijving de berichten van Caesar in huidige militaire betekenis, zo zien we de Romeinen de derde marsdag vóórmiddags het Geuldal bij Valkenburg overschrijden en tegen de middag de hoogte van de rechter dalwand tussen Valkenburg en Aalbeek bereiken.  Hier vindt Caesar wederom de gezanten der Germanen, die gedurende drie dagen afwezig waren gebleven. Zij verzochten hem nogmaals zijn opmars drie dagen lang te staken. Caesar gaat daarop niet in,  maar hij wil slechts vier mijlen voortrukken tot hij water ,voor zijn krijgslieden vindt.  De cavalerie en zijn “exploratores” ook wel ‘plaatskundige’ geleiders geheten zullen hem daar blijkbaar hebben verteld, dat de Geleenbeek het nodige water kon verschaffen. 5000 Gallische ruiters dekten als voorhoede de opmars der legioenen.  De ruiterij moest, vakkundig oprukkend, terrein winnen en zo stond zij ook reeds spoedig bij Kathagen en bereikte door die voormars, de hoogte (op de Vaesraderberg) ten zuiden van  Hommert en Amstenrade, toen plotseling 800 Germaanse ruiters de Gallische cavalerie aangrepen en deze over de Geleenbeek tot Nuth terugwierpen, zodat de Romeinse legioenen op de hoogte bij Hunnecum de vluchtende ruiters beschouwend moesten opnemen.

 

Na deze voorafgaande oriëntering in het terrein volgt de historicus de tekstwoorden van Caesar's boek: In 't Boek IV, 13, en vinden we opgetekend dat de Germaanse aanvoerders werden gevangen genomen. Volgens Caesar geschiedde dit toen de volgende morgen na het ruitergevecht de Germanen op hun eigen onbetrouwbare en huichelachtige manier met al hun vorsten en oudsten aan de spits tot hem kwamen in het legerkamp, enerzijds om zich quasi te rechtvaardigen, dat zij tegen de afspraak en tegen hun wil de dag tevoren het ruitergevecht waren begonnen, anderzijds om zo mogelijk door leugen en bedrog een nieuwe wapenstilstand te verkrijgen.

Maar Caesar scheen zijn sinjeurs te kennen en hij verheugde er zich over, dat hij hierdoor een goede gelegenheid vond om hen gevangen te houden. Hij zelf rukte toen met het hele leger uit het kamp, naar liet de ruiterij als nachtwakers achter, ook al omdat hij kon aannemen, dat zij door het onverwacht gevecht van gisteren min of meer gedemoraliseerd was.

Wat het legerkamp en het slachtveld der Germanen betreft, zouden wij vooraf een beeld dienen te geven van de omgeving waarin toen ongeveer 100.000 manschappen van een strijdmacht zonder aanvoerders vernield werden.  Maar genoeg zij 't hier slechts te vermelden, dat Caesars bladzijden gewagen van een veldslag in het Zuid-Limburgse land, zo ontzettend als onze historie er nooit een heeft kunnen boeken".

Romeinse nederzettingen in Vaesrade en Nuth

Afgezien van deze, in het gebied van de gemeente Nuth, ingepaste Romeinse militaire actie in  groot verband, is er door de Romeinen toch ook een veel vreedzamer gebruik gemaakt van het grondgebied van Vaesrade en Nuth. 

Gedurende de 2 à 3 eeuwen, dat zij in onze streken vertoefden, deden ze ook nog wel iets anders dan oorlog voeren. Zij ontpopten zich als kundige kolonisten. De inheemse bevolking trok daar lering uit.  Onder deskundige leiding van de Romeinen ging men de grond beter tot cultuur brengen; nieuwe gewassen werden ingevoerd, het gereedschap verbeterd, kortom er kwam meer beschaving en de handel leefde op.

In de buurt van de grote heerwegen of legerwegen werden open plekken gehakt.  Men ging dus uitrotten of rooien. In de latere tijd vindt men deze benaming terug in de uitgangen dorpen: rade, raath, rooth, rode, roy.  Denk maar Vaesrade, Wijnandsrade, Kunrade, Raath, Bingelrade, Amstenrade, Weustenrade enz. Deze namen zijn zeker geen Romeinse namen, maar zij geven aan waar en hoe deze plaatsen zijn ontstaan.

De Romeinse veldweg langs Nuth, Kathagen en Vaesrade richting Mariarade en de
Romeinse villa’s aan weerszijde van de Geleenbeek in Nuth, Vaesrade en Hoensbroek

Tot een der Romeinse legerwegen mag men waarschijnlijk rekenen de z.g. Wijenweg of Wieëweg, die komende van Maastricht-Meerssen-Ulestraten-Schimmert onze gemeente binnenkomt langs “Nuther Kruuts" en dan verder liep langs “de Daelderling” over de spoorlijn dwars door de terreinen van de AGA-fabrieken, om dan vervolgens de tegenwoordige weg te volgen door Kathagen naar Vaesrade.  Hier boog hij direct in het begin van het dorp bij café Leise omhoog de ”Boeschberg”  (Vaeraderweg) op tot aan de Naanhofsweg om dan links op te gaan langs de Jeugrubben, ook weer onder de benaming Wieëweg tot aan de Hommerterweg bij Mariarade.

Daar kruiste hij de Hommerterweg naar de Akerstraat (de gemeente Amstenrade heeft gemeend dit korte stukje Wijenweg te moeten omdopen in Patersweg). Vanaf de Akerstraat gaat hij dan wederom onder de benaming Wijenweg en Wieëweg linea recta naar Brunssum. De mening heerst, dat deze weg in de buurt van Jabeek aansloot op de grote Romeinse Heerbaan van Xanten naar Heerlen.

Op de open plekken in de omgeving van dergelijke strategische wegen, meestal op de hoogste plekken in het heuvelland, gingen de kolonisten over tot de bouw van hun woningen, de z.g. “villae rusticae” of landhoeven.

Soms zochten zij daarvoor de vruchtbaarste streken op in lager gelegen terrein, maar toch weer in de buurt van genoemde wegen. Als treffende voorbeelden daarvan kunnen in Vaesrade en Nuth en onmiddellijke omgeving drie van dergelijke hofsteden worden aangewezen. Twee ervan op de hoogste plekken gelegen, n.l. de villa op de Reulinck te Vaesrade en de villa op de Schuureik onder Hoensbroek, de derde lag ten zuiden van het kasteel Reijmersbeek langs en in de weg naar Nagelbeek.

In de aantekeningen over ”De Voormalige Heerlijkheid Nuth” van 1880 wordt zowel melding gemaakt van een onderzoek van de villa bij het kasteel Reijmersbeek als ook van de villa op de Reulinck onder Vaesrade.

Van het gebouw nabij Reijmersbeek wordt gezegd:

“In juni 1871 herstelde men de weg van Kathagen naar Nagelbeek en vond ten zuiden van het kasteel Reijmersbeek de sporen van een Romeins gebouw, hetwelk ten dele in de weg ten dele in de akker gelegen was. De bouwstenen, in de grondvesten gevonden, waren afkomstig uit de groeven van Valkenburg en Kunrade, Een der kamers was bevloerd met “testa concusa".  Een rondvormige waterput, uit Valkenburgse steen gebouwd, lag in de weg .ten oosten van de huizing. De bovenste opening van de put mat in doorsnede 1.40 meter, maar werd lager steeds enger, Rond in de omtrek was de akker bezaaid met fragmenten van romeinse tegels, imbrices en potscherven. Uit de omstandigheid dat de grond vele sporen droeg van as en houtskool kan men besluiten, dat de villa van Reijmersbeek door brand is vernield geworden”.

Sindsdien is dit gebouw niet meer aan een nader en meer deskundig onderzoek onderworpen geweest. Wellicht vindt men hiervoor nog eens de tijd.

Volgens bovengenoemde “aantekeningen" lag een tweede Romeinse standplaats te Vaesrade, op de hoogte genaamd: “Op den Reulinck”, naast de weg die naar Oirsbeek leidt. (Hier wordt bedoeld de oude, holle weg, die in de Vaesraderberg, vlak naast het Mariakapelletje, omhoog gaat). In 1870 heeft de historicus Habets met zijn vriend rector Crousen van Vaesrade deze villa onderzocht. Ook hier bevonden zich grondvesten uit mergelsteen en scheen brand de oorzaak te zijn geweest van het verdwijnen van het gebouw. Tussen de vele potscherven, stukken tegels, plavuizen en dakpannen vonden zij een gedeelte van een Samische vaas met een inschrift (IACIANII). Uit inscripties op gevonden tegels meende zij te kunnen  opmaken, dat de villa van Vaesrade de dakpannen van dezelfde fabriek had betrokken als de villa Herkenberg bij Meerssen en nog enige andere. De verwoesting zou omstreeks 175 jaar na Christus hebben gelegen door een inval van de Chauken, een barbaars volk, dat uit Noord-Duitsland was komen afzakken.

Romeins aardewerk gevonden in Vaesrade

Alvorens de aandacht te vestigen op het meer deskundig onderzoek van deze landhoeve in de jaren 1932 en 1933 door de dienst van het Rijksmuseum van oudheden te Leiden, wil ik even vermelden, dat de begraafplaats van de bewoners van deze landhoeve zeer waarschijnlijk ligt achter de Vaesrader- of Thullerheide meer naar de westkant, ongeveer 400 à 500 meter van de hoeve verwijderd. In 1933 werd reeds één graf ontdekt, maar interessant is te vermelden, dat de Amerikanen in 1944,  bij het maken van een artillerieopstelling,  meerdere graven hebben omgewoeld, natuurlijk zonder te beseffen,  dat de Romeinen bijna 2000 jaren vroeger in deze streken waren geweest.  Uit de door de Amerikanen vernielde graven heb ik nog twee bekertjes en twee schaaltjes,  met opstaande en gebogen rand, z.g. “terra sigilata”, in mijn bezit. *). (Zie noot aan het eind van de schets).

Verder is het bewijs gevonden, dat vanaf de villa op de Reulinck een weg liep naar het dal aan de voet van de Vaesraderberg. Het dwarsprofiel van deze weg vond ik in 1956/1957 mooi afgetekend, ongeveer 1.30 mtr. Onder het maaiveld, ten zuiden van de villa. De weg was verhard met kiezel en stukken dakpannen ter breedte van ongeveer 3 à 4 meter.

Deze toegangsweg is te verklaren, omdat de bewoners voor de watervoorziening het dal in moesten. In vroeger jaren bij verbetering van de Vaesraderberg heeft men een gedeelte van een waterput aldaar ontdekt. Ook is met de laatste verbetering van het wegprofiel van de Vaesraderberg het laatste restje verdwenen van de bekende waterbron “De Droepnaas”. Vlakbij deze waterwinplaats vond ik voor jaren terug honderden stukken en scherven van kruiken en potten uit de eerste eeuwen en de latere Karolingische tijd. Ook kwam z.g. Phingsdorfer materiaal, voorzien van verffiguren, te voorschijn. Dit is goed verklaarbaar, want stuk gevallen kruiken of potten bij de waterput of waterbron zullen de vroegere bewoners zonder meer aan de kant hebben geworpen.

Zoals ik reeds zei, in 1933 heeft een meer verantwoorde opgraving plaats gevonden van de Romeinse landhoeve op de Reulinck.  Een deskundige en uitvoerige beschrijving hiervan is te vinden in “Oudheidkundige Mededelingen” van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (Nieuwe Reeks XV, 1934, blz. 28 t/m 38). Daarin vindt men ook een reconstructie en een plattegrond van de blootgelegde fundamenten.

Reconstructie  na opgravingen  Romeinse villa op de Reulinck Vaesrade 1932/1933

De pilaren van het hipocaustum duidelijk zichtbaar

Deze villa was een zuiver voorbeeld van een middelgrote hoeve met een zuilengang in het voorfront en daarnaast twee vooruitspringende hoekpaviljoens. De muren waren overal zo volkomen uitgebroken, dat slechts de fundamentsleuven nog aan de vulling van brokjes kalk, puin en aangevulde grond te herkennen waren. Het was een hoeve met een frontbreedte van 30 meter en een diepte van 20 meter. Aan de voorkant de porticus met zuilengang, geflankeerd door twee vooruitspringende vierkante hoektorens; precies achter de porticus  lag in het  midden een grote vierkante ruimte van ongeveer 9 bij 10 meter.  In het midden daarvan wees een ovale brandplek de plaats aan waar eens de haard gelegen had. Achter de linker hoektoren lag de paardenstal en tussen deze stal en de middenruimte bevonden zich de verschillende koude en warme badvertrekken (caldarium, tepidarìum en frigidarium).

Aan de andere zijde van de middenruimte achter de rechter hoektoren waren ook nog vier woon- of slaapvertrekken. Aan de achterzijde sloot de koeiestal over de hele lengte de middenruimte af.  Een interessante merkwaardigheid was de overdekte  middenruimte in plaats van een open binnenplaats, zoals men vroeger algemeen aannam voor elke Romeinse villa.

Opengewerkte maquette van de Romeinse villa te Vaesrade

De Romeinen kenden ook een soort centrale hete lucht verwarming. Vanuit een bepaalde stookplaats werd de verwarmde lucht onder de vloeren van de verschillende vertrekken, die men wilde verwarmen, doorgevoerd. Daarvoor rustten de vloeren op pijlertjes van ronde of vierkante tegels.  Twee badvertrekken (het caldarium en het tepidarium) waren in de villa te Vaesrade voorzien van een dergelijke ,,hypocaustum" -verwarming' De hypocaustum-pijlers, die de 'bovenvloer droegen, waren nog aanwezig en de meeste pijlers nog tot de oorspronkelijke hoogte van vijf tegels.  Het stookgat voor deze verwarming was geplaveid met dakpannen.

De weinige aardewerk fragmenten, die bij, deze laatste opgraving werden gevonden, bestonden voornamelijk uit ruwwandige  voorwerpen. Zo vond men kookpotten die wezen op het laatste gedeelte van de 2e  en begin 3e eeuw.  Iets talrijker waren de wrijfschalen om het graan tot meel te verwerken.

Verder vond men beschilderde voetjes van stekelbekertjes en een gedeelte van een rood beschilderde  beker met schubben.  Uit de gedane vondsten heeft men kunnen vaststellen, dat de villa bestond tussen 100-200 jaar na Christus.

*) Noot:

Terra Sigillata is de naam van het romeins aardewerk, dat rood van kleur is en bedekt met een laagje glazuur om de bekeretjes, bordjes en potjes waterdicht te maken. De benaming was oorspronkelijk gegeven aan een soort van pastillen uit de kleigroeven van Lemnos. Daar draaiden de priesters van Dinane pillen uit rode klei waaraan geneeskundige kracht werd toegeschreven. Met een stempel werd er het beeld van een hinde op gedrukt. Wegens de stempelopdruk moemde men deze pastillen “terra sigillata”

 

Tenslotte de ogvereenkomst in kleur is oorzaaak, dat ook aan het romeins aardewerk de naam wordt gegegven van terra sigilatta. Het oudste vaatwerk van deze soort, dat in Frankrijk gevonden werd is uit Italie afkomstig uit de fabrieken van Arezzo in Etrurië. Dit romeins terra sigillata werd voornamelijk gevonden in de romeinse legerplaatsen aan de Rijn. Even na het begin van onze jaartelling werd deze pottenbakkersindustrie ook over gebracht naar midden Gallië o.a. te Vichy. Dergelijke pottenbakkerijen komen daarna ook voor te Trier en andere steden meer naar het Noorden. Onder de regering van Trajanus (100 n.  Chr.) neemt Lezoux de eerste plaats in onder alle fabrieken, die vooral naar het noorden, naar de Rijnstreek ons land en Engeland leveren. De terra sigillata werd zeer op prijs gesteld in de romeinse tijd, hetgeen duidelijk blijkt uit het groot aantal, dat bij opgravingen telkens te voorschijn komt.


Reacties

Populaire posts van deze blog

DE GEMEENTE NUTH VAN 1900 TOT 1959

DE HEERIJKHEID NUTH (deel 1)